Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

STIENEN EWM, A BRENNINKMEIJER & J VAN DER WINDEN (2009) De achteruitgang van de Visdief in de Nederlandse Waddenzee. Exodus of langzame teloorgang?. LIMOSA 82 (3): 171-186.

In het 'jaar van de Visdief' mag in een themanummer over de Waddenzee een artikel over deze sierlijke viseter niet ontbreken. Van oudsher herbergde het Wad - den gebied, en met name Griend, de grootste visdievenkolonies van Nederland. Recent is deze koppositie echter overgenomen door het IJsselmeergebied, waar de aantallen sterk zijn gegroeid terwijl ze in de Waddenzee afnamen. Hangt het één met het ander samen of ligt de oorzaak van de teloorgang van de Griendkolonie op het eiland zelf? Een analyse van broedvogeltellingen, broedsucces en ringgegevens geeft het antwoord en werp licht op het ruimtelijke functioneren van visdiefpopulaties.

Toen de eerste twee auteurs van dit artikel omstreeks 1990 voor het eerst onderzoek deden naar de Visdief Sterna hirundo in de Waddenzee leek er eigenlijk niet veel aan de hand. Er verschenen alleen maar succesverhalen over sterns, over het gestage herstel van de Nederlandse populatie na de vergiftiging in de jaren zestig en over de succesvolle natuurherstelmaatregelen die in 1985 en 1988 op Griend (Fr) waren uitgevoerd (Veen & van de Kam 1988, Stienen & Brennink meijer 1992, 1998). Deze geluiden pasten in een breed herstel van de Nederlandse visdiefpopulatie, die na de ineenstorting als gevolg van de lekkage van landbouwgif (ge chlo reerde koolwaterstoffen) uit een fabriek langs de Nieuwe Waterweg (Koeman 1971) weer aan een opmars bezig was. Het herstel van de populatie was in de jaren tachtig goed zichtbaar in de provincies Noord- en Zuid-Holland en Zeeland. Ook in de Waddenzee groeide de populatie sterk. Griend, van oudsher een bolwerk voor de Visdief, was veruit de grootste kolonie van Nederland en bepalend voor de grootte van de gehele Waddenpopulatie. Ook hier vertoonde het aantal broedparen een gestage toename: tussen 1979 en 1990 verdriedubbelde het van 600 naar 1800 (figuur 3).
      Ook in de Duitse en Deense Waddenzee nam de populatie na een dieptepunt in 1968 in eerste instantie sterk toe, maar vanaf 1980 stagneerde de groei en namen de aantallen in de meeste gebieden zelfs sterk af (Sûdbeck et al. 1998, Koffij - berg et al. 2006). Daarentegen bleef de Nederlandse waddenpopulatie ook na 1980 sterk stijgen. In 1994 werd ook hier echter een piek bereikt met 7835 broedparen. Daarna ging het snel bergafwaarts, in eerste instantie vooral op Griend maar later ook elders in de Nederlandse Waddenzee. In 2006 werden er slechts 4238 nesten geteld. Op Griend daalde het aantal broedparen van 3300 in 1994 tot 915 in 2006 en 1018 in 2007.
      Voedselecologisch onderzoek aan de Visdief en de Noord - se Stern Sterna paradisaea op Griend deed in eerste instantie niet vermoeden dat er iets mis was (Stienen & van Tienen 1990). Griendse visdiefkuikens kregen immers behoorlijk wat prooien aangeboden door hun ouders (ongeveer 15 -20 per dag). Dat die prooien nogal atypisch waren voor Visdieven bleek enkele jaren later, toen Brenninkmeijer et al. (1997a) een publicatie bedoeld voor het tijdschrift Ibis kregen teruggestuurd met de opmerking "Klopt het wel dat Visdieven garnaal en krab eten, het zijn toch viseters?" Inderdaad wordt in de meeste buitenlandse kolonies vooral energierijke vis geconsumeerd (o.a. Stienen & Brennink - meijer 1992, 1998, Becker & Ludwigs 2004), maar op Griend kregen visdiefkuikens in 1989 en 1990 voor 50% garnaal, krab en platvis op het menu.
      Een lange reeks van schattingen van het broedsucces van Visdieven op Griend suggereerde dat het droevig was gesteld met de reproductie. Het broedsucces varieerde in 1964-1991 tussen 0.01 en 0.79 vliegvlugge kuikens per paar en bedroeg gemiddeld slechts 0.31 kuikens per paar (griend verslagen 1964-1991 en samenvattende tabel in Stienen & Brenninkmeijer 1992). Dat is veel te weinig om de populatie stabiel te houden. Dat waren echter grove schattingen, die we met een hele flinke korrel zout moeten nemen, want om allerlei redenen is het schatten van het aantal vliegvlugge kuikens in een broedkolonie uiterst moeilijk. Soms werd vrij nauwkeurig het aantal (bijna) uitgevlogen kuikens in een deelkolonie bepaald door die het hele seizoen intensief te volgen; af en toe werd het broedsucces berekend op basis van het vangen, ringen en weer terugvangen van kuikens, waarmee in theorie het aantal aanwezige kuikens bepaald kan worden. Meestal werd het aantal uitgevlogen kuikens geschat, en het broedsucces bepaald door middel van deling door het geschatte aantal nesten. Vooral deze laatste methode geeft een grove schatting met een grote onzekerheidsmarge en een grote kans op onderschatting. Zo worden uitgevlogen vogels die soms al na een paar dagen wegtrekken in deze methode niet meegeteld. De methode veronderstelt dat de uitgevlogen kuikens tamelijk lang in de buurt van hun kolonie blijven en/of dat er tegelijkertijd een evenredige uitwisseling is van uitgevlogen exem plaren van andere kolonies in de omgeving.
      Geïnspireerd door Peter Becker, die in het Duitse Wil - helms haven onderzoek deed naar de Visdief, besloten we om de groei en de overleving van jonge Visdieven op Griend nauwkeuriger te onderzoeken. In 1992 werd hier gestart met meer gestandaardiseerde metingen van het broedsucces. Hiertoe werden in een representatief deel van de kolonie ca. 25 nesten omheind met kippengaas. De nesten die binnen deze enclosures lagen werden intensief gevolgd vanaf het moment van eileg tot aan het uitvliegen van de kuikens. Dezelfde methode is ook toegepast in de Verenigde Staten (o.a. Nisbet & Drury 1972, Erwin & Custer 1982) en in Duitsland (Becker 1992). Hierdoor werd een vergelijking met buitenlandse kolonies mogelijk.
      Het is onbekend waarom de waddenpopulaties zowel in Nederland, Duitsland als in Denemarken zo sterk zijn afgenomen. Misschien is er zelfs geen gemeenschappelijke oorzaak. In de literatuur worden verlies van broedhabitat, lokale problemen met predatoren (vooral meeuwen en Vossen Vulpes vulpes), een toename van het aantal hoge vloeden en een slechte voedselsituatie naar voren gebracht als mogelijke oorzaken (Koffijberg et al. 2006). Voor de westelijke Wadden - zee kan mogelijk ook de aanleg in 2003 van De Kreupel, een kunstmatig eiland in het IJsselmeer nabij Andijk (N-H), een verklaring geven voor de sterke afname. Op de Kreupel vestigden zich in korte tijd enorme aantallen Visdieven. De Waddenzee en het IJsselmeer vertoonden in sommige perioden in het verleden tegengestelde populatieontwikkelingen, wat er op kan wijzen dat Visdieven gemakkelijk verhuizen tussen deze gebieden. In deze studie wordt nagegaan of inderdaad verhuizingen hebben plaatsgevonden en of de sterke afname op Griend verklaard kan worden door een exodus van volwassen vogels die hun heil elders zijn gaan zoeken in reactie op een te laag broedsucces. Of was er door een laag broedsucces op Griend te weinig jonge aanwas om de broedpopulatie op peil te houden? Om hierin meer inzicht te krijgen analyseerden we recente gegevens over het aantalsverloop van de Visdief in Neder land, terugmeldingen van geringde Visdieven, en gegevens over het broedsucces die sinds 1991 op Griend werden verzameld.

[pdf alleen voor leden] [english summary]



limosa 82.3 2009
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster