Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

EBBINGE BS (2004) Onderzoek naar het broedsucces van Zwartbuikrotganzen. LIMOSA 77 (2): 71-78.

Vooral in het voorjaar zijn grote groepen Zwartbuikrotganzen een kenmerkende verschijning in de Waddenzee en het Deltagebied. Stopzetting van de jacht in Denemarken begin jaren zeventig luidde een krachtig populatieherstel in. Omstreeks 1995 kwam de kentering. Het aantal Rotganzen nam sindsdien met meer dan 30 % af als gevolg van een verminderde jongenproductie. Het is bekend dat het aantal jongen mede wordt bepaald door predatiedruk op de toendra. Zijn de omstandigheden in de broedgebieden ten nadele van de Rotganzen veranderd?

Het sterk wisselende broedsucces van Zwartbuikrotganzen Branta b. bernicla (hier verder: Rotgans) en de duidelijke relatie die dit broedsucces heeft met de driejarige lemmingcyclus en de daaraan gerelateerde predatiedruk van o.a. Poolvossen Alopex lagopus, is al jaren een fascinerend onderwerp voor biologen (Roselaar 1979, Summers 1986, Summers & Underhill 1987, Greenwood 1987, Ebbinge 1987, 1989 & 2003, Bâty et al. 2001). Onderzoek in het Waddengebied heeft aangetoond dat de conditie waarin de Rotganzen eind mei naar Noord- Siberië vertrekken van groot belang is voor goede broedresultaten (Ebbinge & Spaans 1995). Dit ondanks het feit dat er vanwege de te grote afstand tussen het Waddengebied en Taimyr onderweg zowel in de Witte Zee (Clausen 1997) als op diverse plaatsen langs de Russische noordkust (Green et al. 2002) 'bijgetankt' moet worden. In het jaar na een lemmingpiek is er echter steevast sprake van een volledig mislukt broedseizoen, ongeacht de conditie waarin de Rotganzen uit het Waddengebied zijn vertrokken. Predatie, of 'bedreigingen' door roofvijanden die in het voorgaande lemmingpiekjaar sterk in aantal zijn toegenomen, zoals Poolvossen en Sneeuwuilen Nyctea scandiaca, zijn hiervoor verantwoordelijk (Ebbinge & Spaans 2002). De lemmingpiekjaren waren steeds gekenmerkt door grote aantallen jongen (40-50 %) in deoverwinterende groepen. Ook bij steltlopers zoals Krombekstrandloper Calidris ferruginea, Kanoetstrandloper C. canutus, Drieteenstrandloper C. alba en Steenloper Arenaria interpres, en zelfs bij de Kolgans Anser a. albifrons zijn deze relaties met de lemmingcyclus duidelijk aangetoond (Blomqvist et al. 2002).
      De populatie Rotganzen nam sterk toe van 15 500 in 1955/56 tot 314 000 individuen in 1991/92 (Salomonsen 1958, Ebbinge et al. 2002). Hierna leek sprake van een stabilisatie (Ebbinge et al. 2002). Recentere tellingen van overwinterende Rotganzen in West-Europa laten echter zien dat nu zelfs sprake is van een sterke afname, tot minder dan 200 000 vogels in 2002/03 (figuur 1). Uit bepalingen van het aantal eerstejaarsvogels in de winter weten we inmiddels dat ook het gemiddelde broedsucces na 1991 sterk is gedaald (figuur 2). In hoeverre kunnen we dit begrijpen vanuit de factoren die het broedsucces beïnvloeden?
      Vanaf 1990 zijn er veel nieuwe gegevens verzameld over de broedbiologie van de Rotgans op het Taimyr-schiereiland in Noord-Siberië (Ebbinge 1991, Spaans et al. 1993, Summers et al. 1994). In dit artikel wil ik vooral ingaan op de ideeën die sindsdien zijn ontwikkeld en nieuwe vragen die daarop naar voren kwamen. Die ideeën gaan over hoe Rotganzen inspelen op de wisselende predatiedruk, en of predatoren uiteindelijk een grens stellen aan de populatiegrootte van deze fascinerende ganzensoort, over de mate van plaatstrouw aan bepaalde broedplaatsen, over de alternatieve strategie van nomadisme en over het uitspelen van de ene predator tegen de andere. Zwarte Rotgans = Zwartbuikrotgans Branta nigricans # Branta bernicla nigricans

[gratis pdf] [english summary]



limosa 77.2 2004
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster