Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

LOK T, O OVERDIJK, H HORN & T PIERSMA (2009) De lepelaarpopulatie van de Wadden. Komt het einde van de groei in zicht?. LIMOSA 82 (3): 149-157.

Na een dieptepunt van ca. 150 broedparen in 1968 is het aantal Lepelaars in Nederland gestaag gaan toenemen. In het broedseizoen van 2008 werden 1907 paren geteld, waarvan 1179 op de Waddeneilanden. Hier bekijken we de groei van de populatie op de Wadden - eilanden in meer detail en proberen we te voorspellen hoe lang deze groei nog zal voortduren. We doen dat door op grond van de resultaten van een langlopend kleurringproject en waarnemingen aan het broedsucces een populatiemodel op te stellen. Het model voorspelt dat het aantal broedparen op de Wadden-eilanden zal stabiliseren rond 1375, doordat de jaarlijkse overleving van volwassen Lepelaars afneemt naarmate de populatie groeit.

Het gaat goed met de Nederlandse Lepelaars Platalea leucorodia. Na een dieptepunt van ca. 150 broedparen in 1968 is het aantal broedende Lepelaars in de afgelopen decennia gestaag toegenomen (van der Hut 1992, Voslamber 1994, Overdijk 1999, Overdijk & Horn 2005). In 2008 kwamen, verspreid over 29 kolonies, 1907 paren tot broeden (figuur 1). Dit is ongeveer 30% van de totale West-Europese populatie, die verspreid is van Zuid-Spanje tot Noord-Denemarken. Nederland heeft daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid voor het behoud van de Lepelaar.
      De groei van de populatie is onder andere te danken aan een verbod, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, op het gebruik van een aantal gifstoffen (zoals DDT) in de landbouw (van der Hut 1992). Daarnaast is de afgelopen decennia veel aandacht besteed aan de voedselvoorziening van Lepelaars. Lepelaars zijn in het vroege voorjaar grotendeels afhankelijk van de beschikbaarheid van trekkende Driedoor - nige Stekelbaarzen Gasterosteus aculeatus die in de winter op zee verblijven en in het vroege voorjaar de boezemwateren en (polder)slootjes binnenzwemmen om hier te paaien. Deze stekelbaarzen zijn een stuk groter dan de niet-trekkende Drie- en Tiendoornige Stekelbaarzen Pungitius pungitius en daardoor aantrekkelijker als hapje voor de Lepelaar (Kemper 1995). In het verleden zijn echter veel doorgangen van zout naar zoet afgesloten waardoor de migratie van deze stekelbaarzen sterk werd belemmerd. Tegenwoordig zijn deze overgangen op veel plaatsen weer hersteld (Schutte & den Boer 1999) en is de beschikbaarheid van trekkende Driedoornige Stekelbaarzen toegenomen (de Nie 1997, Jager 1999, Wintermans 1998).
      Het herstel van de Nederlandse lepelaarpopulatie moest na 1968 even op gang komen, maar begon halverwege de jaren tachtig goed door te zetten (figuur 2). Daarbij trad een duidelijke verandering op in de verspreiding van de kolonies: steeds meer Lepelaars gingen broeden op de Wadden - eilanden (figuur 2). Sinds 1996 broedt hier meer dan de helft van de Nederlandse populatie. De laatste jaren ligt dit percentage rond 62%: van de 3814 vogels die in 2008 tot broeden kwamen, broedden er 2358 op de Wadden eilanden. Waarom zijn de Waddeneilanden nu ineens zo populair? Hoewel historische gegevens ontbreken lijkt het aannemelijk dat er vroeger (vóór de 19e eeuw) ook Lepelaars op de Waddeneilanden hebben gebroed. In die tijd was er echter nog geen verbod op eieren rapen, wat bij een grondbroedende kolonievogel al snel desastreuze gevolgen heeft. Naast het tegenwoordige verbod op het rapen van lepelaareieren zijn de belangrijkste broedkolonies volledig afgesloten voor publiek. Een groot voordeel van de Wadden eilanden is dat Vossen Vulpes vulpes – de belangrijkste pre da toren van lepelaareieren en -jongen – er niet voorkomen. Hoewel Vossen op het vasteland altijd al voorkwamen, zijn ze er de laatste decennia sterk in aantal toe genomen (Mulder 1992, Stubbe 1999). Bovendien zijn broedgebieden zoals het Naardermeer (NH) en de Oost vaar - ders plassen (Fl) door toegenomen ontsluiting en verdroging beter toegankelijk geworden voor Vossen, die nu geen grote aaneengesloten moerasgebieden meer hoeven te trotseren om de nesten te bereiken. Daarnaast heeft het broeden in de nabijheid van de Waddenzee het voordeel dat in de loop van het voorjaar een grote hoeveelheid voedsel in de Wadden - zee beschikbaar komt in de vorm van garnalen.
      De groei van zowel de Nederlandse populatie als die op de Waddeneilanden blijkt vanaf 1985 het beste te worden beschreven door een logistische groeicurve. Logistische populatiegroei wordt gekenmerkt door een in eerste instantie steeds sneller ('exponentieel') verloop, dat na verloop van tijd afvlakt in de richting van een maximale populatiegrootte. Bij de Lepelaars was de groei min of meer exponentieel tussen 1985 en 2000 en begon hij daarna af te vlakken; de aantallen nemen nog steeds toe maar niet meer versnellend. Een logistische curve veronderstelt dat de S-vorm van de populatiegroei symmetrisch is in het middelpunt, zodat de aantalsontwikkeling in de beginperiode kan worden gespiegeld om die aan het einde te voorspellen. De op waargenomen lepelaaraantallen gebaseerde groeicurves voorspellen dat, hoewel de groei van de waddenpopulatie veel sneller verliep dan die elders in Nederland, de waddenpopulatie ook sneller zal afvlakken, naar een maximum van 2780 broed vogels ten opzichte van 6553 in de gehele Neder - landse populatie (figuur 2).
      Het nadeel van deze theoretische groeimodellen is dat ze een bepaald fenomeen beschrijven maar geen rekening houden met (en ons niets leren over) de onderliggende mechanismen: overleving, broedsucces en migratie. In dit artikel willen we proberen om de groei van de populatie te begrijpen en voorspellen op grond van schattingen van overleving en broedsucces. Daarbij kijken we naar veranderingen in overleving en broedsucces over de tijd en in relatie tot populatie- en koloniegrootte. Vooral dat laatste heeft onze interesse omdat als overleving of broedsucces samenhangen met de populatiegrootte (ofwel 'dichtheidsafhankelijk' zijn) dit kan leiden tot een stabilisatie van de populatie op de lange termijn. Ons model maakt het mogelijk om voorspellingen te doen over de toekomstige populatieontwikkeling, die zijn gebaseerd op kennis over de onderliggende processen en niet op een veronderstelde vaste vorm van de groeicurve. Ook krijgen we zo meer inzicht in de effecten van veranderingen in broedsucces en overleving op de populatie. De nadruk zal liggen op de waddenlepelaars omdat (1) het grootste deel van de Nederlandse populatie op de Waddeneilanden broedt en (2) het kleurringprogramma in het verleden geconcentreerd was op de Wadden - eilanden.

[pdf alleen voor leden] [english summary]



limosa 82.3 2009
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster